Vroeger, toen ik een jaar of 12 was, vond ik dat je als coureur pas geslaagd was als je een Grand Prix had gewonnen. Ergens zit er wel wat in maar het slaat ergens ook helemaal nergens op. Want je kunt ten eerste al afvragen wat een Grand Prix is. Bij het vieren van de 1000ste GP kwamen we er al niet uit want duizenden races noemen zichzelf een Grand Prix. Laten we het er maar op houden dat het gaat om gewonnen races in het kader van het WK F1.
Dus als je een race, meetellend voor het wereldkampioenschap hebt gewonnen, al is het er maar eentje, heb je een geslaagde carrière. Ergens is dat juist, want je racet om te winnen. Maar dat neemt niet weg dat je buiten het wereldkampioenschap genoeg kan winnen wat je roem en glorie oplevert. Is dat dan minder waard dan dat je misschien één keertje op het juiste moment as op de juiste plaats?
Maar laten we maar eens gaan kijken naar die eenmalige winnaars
Als we de lijst van eenmalige winnaars in de Formule 1 kijken valt meteen op dat er veel Amerikanen tussen staan. En daar zit ook wel een logica in want van 1950 tot 1960 telde de Indy 500, de belangrijkste race van de Verenigde Staten, mee voor het wereldkampioenschap Formule 1. De race werd volgens geheel andere regels gereden dus deed er zelden een ‘reguliere’ WK deelnemer mee, voor zover ik weet was Ascari in 1952 de enige. De Yanks op hun beurt werden zelden in een Grand Prix gezien. Troy Ruttman deed in 1957 mee aan de Franse Grand Prix en Rodger Ward stond in 1959 aan de start van de ‘gewone’ Amerikaanse Grand Prix in Sebring, en Harry Schell deed regelmatig mee. Maar die stond dan weer nooit aan de start in indianapolis.
Johnny Parsons, Lee Wallard, Ruttman, Bob Sweikert, Pat Flaherty, Sam Hanks, Jimmy Bryan, Ward en Jim Rathmann wisten na hun overwinning waarschijnlijk niet eens dat ze hadden gescoord voor het wereldkampioenschap. Bill Vukovich wist in deze periode zelfs twee maal te winnen en staat dus niet in het lijstje van eenmalige winnaars
Er staat nog 1 andere Amerikaan die slechts één Grand Prix heeft gewonnen: Richie Ginther. Hij won in 1965 in Mexico en behaalde daarmee de eerste overwinning voor Honda en de eerste overwinning voor GoodYear. Detail daarbij is dat Ginther nooit de Indy 500 reed. Hij probeerde zich in 1967 te kwalificeren maar door een gebroken brandstofleiding kreeg hij tijdens de testritten een benzinedouche. Een week daarvoor had hij zijn goede vriend Lorenzo Bandini levend zien verbranden en met dit voorval in zijn gedachten besloot hij met onmiddellijke ingang te stoppen.
Een aantal eenmalige winnaars wonnen maar één Grand prix omdat ze die behaalden toen ze al aan het einde van hun loopbaan waren. Ze hadden er al een lange carrière opzitten en zouden niet veel later zouden stoppen, óf om het leven komen. Van die laatste groep is Luigi Fagioli een voorbeeld. Fagioli is de enige coureur die een Grand Prix heeft gewonnen die geboren is voor 1900. Hij zou waarschijnlijk veel meer races hebben gewonnen voor het WK als dat al voor 1950 was opgericht. In 1951 won hij in Frankrijk, een half jaar later stierf hij tijdens de rally van Monte Carlo.
Luigi Musso en Lorenzo Bandini hadden niet zo’n lange carrière als Fagioli, beide Italianen waren van de naoorlogse generatie, maar hadden waarschijnlijk meer Grands Prix gewonnen als ze niet vrij snel na hun eerste en enige overwinning, respectievelijk Argentinië 1956 en Oostenrijk 1964, om het leven waren gekomen.
Piero Taruffi won ook maar één Grand Prix, in 1952, en die had er voor de oorlog ook al een hele carrière op zitten, voornamelijk op twee wielen. Formule 1 was eigenlijk maar één van z’n vele activiteiten en daarmee won hij min of meer toevallig een Grand Prix. Hij besloot zijn carrière in 1957 met winst in de laatste Mille Miglia.
Ludovico Scarfiotti was er ook zo’n veelrijder die voornamelijk aan sportwagenraces en heuvelklimwedstrijden deelnam. Daar tussendoor reed hij wel eens een Grand prix en wist er daarvan ook nog één te winnen: de Italiaanse van 1966. Hij is tot nu toe de laatste Italiaan die zijn thuisrace wist te winnen.
Innes Ireland was ook altijd druk met andere zaken dan de Formule 1, voornamelijk feesten. Volgens velen was het een wonder dat hij een race won, de Amerikaanse Grand Prix van 1961. Het leek zijn baas Colin Chapman ook toeval en die ontsloeg Ireland als antwoord op de winst omdat hij meer zag in Jim Clark.
Je hebt ook van die eenmalige winnaars die toevallig op het juiste moment op de juiste plaats zijn. Jochen Mass is daar wel het grootste voorbeeld van: hij won de Spaanse Grand Prix van 1975 omdat hij toevallig aan kop lag toen deze halverwege werd afgevlagd na het zware ongeluk van Rolf Stommelen waarbij 4 toeschouwers werden gedood. In de chaos die na het ongeluk ontstond kwam Mass tot zijn eigen verbazing op kop te liggen en zo kwam zijn naam in de boeken. Zelf heeft Mass nooit plezier aan de winst beleefd. Hij kwam ook nooit meer in de buurt van een overwinning, voor de Formule 1 was hij waarschijnlijk te vriendelijk, maar in de sportwagenracerij wist hij nog lang voor de knikkers mee te spelen.
Ook in 1975 wist Vittorio Brambilla de Grand Prix van Oostenrijk te winnen en ook hier werd de race halverwege gestopt, dit keer vanwege de zware regenval. De Italiaan werd in feite gered door de vlag want direct na de finishlijn parkeerde hij zijn March in de muur.
Er zijn ook van die talenten waarvan de eerste overwinning er een van velen zal zijn, Althans, dat is de verwachting. François Cevert was daarvan waarschijnlijk de meest tragische. Hij werd in het Tyrrell team klaargestoomd om de rol van teamleider op zich te nemen mocht Jackie Stewart stoppen. In de rol van tweede man won hij in 1971 op Watkins Glen. In 1973 liet Stewart al vroeg in het jaar weten aan Tyrrell dat het zijn laatste seizoen zou zijn. Het bleef maanden geheim dat Cevert vanaf 1974 de nieuwe nummer 1 zou zijn, ook voor Cevert zelf. Uitgerekend op Watkins Glen, toneel van zijn enige winst, op het podium waar de machtsoverdracht zou plaatsvinden, verongelukte de jonge populaire Fransman. Hij zou nooit te weten komen dat Stewart afscheid zou nemen.
Er waren meer talenten die al vroeg in hun carrière een overwinning scoorden maar daarna nooit meer. En aan dat feit lagen eigenlijk altijd ongevallen en gezondheidsproblemen ten grondslag.
Carlos Pace won in 1975 in Brazilië maar verongelukte twee jaar later met een vliegtuigje. “Als Pace was blijven leven had ik Lauda in 1978 niet nodig gehad” aldus Bernie Ecclestone. Lauda bezette in 1978 de stoel die voor Pace bedoeld was in Ecclestones Brabham team, maar Pace stond er blijkbaar minstens zo goed op als de Oostenrijker
De Belgische Grand Prix van 1977 was een prooi voor Gunnar Nilsson, maar voor het einde van het jaar ging hij het ziekenhuis in om de strijd aan te gaan met kanker, een gevecht wat hij zou verliezen. Misschien was de Zweed geen kampioensmateriaal maar meer overwinningen hadden er zeker ingezeten
Alessandro Nannini behaalde de winst in Japan in 1989, nadat Senna werd gediskwalificeerd. Ondanks dat de Italiaan de winst in de schoot geworpen kreeg twijfelde niemand eraan dat hij ook nog wel eens op eigen kracht een Grand Prix zou winnen. Maar een jaar later zou hij niet aan de start staan in Japan omdat hij een week eerder een arm had verloren in een helicoptercrash. De arm kreeg hij weer terug maar hij zou nooit meer een Formule 1 race rijden.
Robert Kubica won in 2008 de Grand Prix van Canada en gold als een grote belofte. Omdat zijn BMW-team begin 2009 stopte met de Formule 1 bleven de overwinningen daarna uit maar niemand twijfelde eraan dat de Pool het podium weer zou terugvinden. Maar Kubica had ook rallyrijden als hobby. In 2011 verongelukte hij in een rally in Andorra en raakte daarbij zwaar gewond aan zijn hand. Pas in 2017 zou hij weer een Formule 1 auto besturen. In 2019 reed hij zelfs weer mee in het wereldkampioenschap. Maar zijn roem was allang verdwenen.
En dan zijn er nog twee rijders die begonnen als grote belofte voor de toekomst maar waar de eerste overwinning lange tijd uitbleef. En toen die alsnog kwam was het eigenlijk al te laat en geloofde niemand meer in een doorbraak. En daar kon die ene overwinning ook niets meer aan doen. Jean Alesi debuteerde sensationeel in 1989 met een 4e plaats in de Franse Grand Prix, na even 2e te hebben gelegen. Daarna werden een aantal verkeerde beslissingen genomen en een paar bijna zeker lijkende overwinningen door pech verloren. Maar uiteindelijk was daar de winst in Canada in 1995, 6 jaar na die sensationele debuutrace. Maar de overwinning kreeg geen herhaling en na 1995 schoof Alesi elk jaar verder naar achteren op de grid om uiteindelijk in 2001 roemloos afscheid te nemen.
Jarno Trulli liet in zijn debuutjaar, 1997, zien dat hij uitstekend kon kwalificeren, eerst bij Minardi, daarna bij Prost. En hij ging de eerste helft van de Oostenrijkse Grand Prix aan de leiding in materiaal wat daar eigenlijk niet hoorde. “Die komt er wel” dacht iedereen. Maar goed kwalificeren betekent nog geen goede race. Frank Dernie maakte de Italiaan van dichtbij mee bij Toyota: “Superb qualifying but in the race he fell asleep numerous times”. En omdat inhalen in die tijd steeds moeilijker werd vormde zich regelmatig een trein met Trulli als machinist. In 2004 reed hij als de machinist voor één keer voor alle wagons uit, in Monaco, maar niemand zag het meer als de grote doorbraak. En die kwam dan ook nooit.
De laatste categorie van eenmalige Grand Prix winnaars is die van de alles–valt-voor-één-keer-goed-winnaar. In deze categorie vinden we Giancarlo Baghetti, Peter Gethin, Jean Pierre Beltoise, Olivier Panis, Heikki Kovalainen en Pastor Maldonado.
Baghetti won meteen zijn eerste Grand Prix, in Frankrijk in 1961, en was daarmee uniek. Farina won ook z’n eerste Grand Prix, maar dat was simpelweg omdat het ook de eerste race meetellend voor het wereldkampioenschap was. Baghetti won met een privé ingeschreven Ferrari van een vereniging van teameigenaren in Italië en had daarbij het geluk dat de fabrieksrijders, von Trips, Phil Hill en Ginther uitvielen. Maar hij versloeg wel Dan Gurney op de meet. Na deze overwinning kwam de Italiaan nooit meer in de buurt van een tweede winst.
Peter Gethin had in 1971 een vreemde motivatie om de Italiaanse Grand Prix te winnen. Het verhaal doet de ronde dat hij liggend in een strandstoel op het terras van een duur hotel aan het meer van Como zich bedacht dat hij op Monza wèl moest winnen om de hotelrekening te kunnen betalen. En hij won dan ook en hij zal wel de enige winnaar zijn die nooit een complete ronde op kop had gelegen. Want Monza was in 1971 voor de laatste keer het toneel van slipstreamgevechten. Blijkbaar vochten de heren coureurs als eerbetoon het grootste gevecht uit wat Monza ooit had gezien want Gethin, Peterson, Cevert, Hailwood, Ganley en Amon reden als aan een touwtje hun ronden. Amon viel weg omdat hij bij het wegtrekken van een tear-off meteen zijn hele vizier er aftrok. Een typisch pechgeval wat alleen Amon maar kon hebben.
Slipstreamen betekent positioneren en vooral niet te vroeg op kop komen. Monza van toen lijkt wat dat betreft wel wat op Indy tegenwoordig. Gethin wist het beste verstoppertje te spelen want in de laatste ronde bij het uitkomen van de Parabolica wist hij de slipstream van leider Peterson op te pakken en vervolgens zonder enige acht te slaan op toerentallen drukte hij het gaspedaal tegen de vloer aan, passeerde de Zweed, lag voor de eerste keer in de race aan kop en kwam met een metertje of twee voorsprong over de finish. Officieel was het verschil een tiende van een seconde maar volgens mij was het eerder een honderdste.
Gethin stak ook gauw zijn hand op op de finish, “zodat de Italianen zouden geloven dat ik gewonnen had”.
Het was het hoogtepunt voor Gethin in zijn carrière, na 1971 zou hij nog maar sporadisch een Grand Prix rijden.
Maar Peter Gethin zou wel voor lange tijd de snelste Grand Prix winnaar aller tijden zijn. Pas in 2003 zou Michael Schumacher sneller zijn over een Grand Prix afstand, ook in Monza.
Jean Pierre Beltoise had het voor één keer helemaal voor elkaar tijdens de Grand Prix van Monaco in 1972. Het was die dag zeer nat in de straten van het Prinsdom en mogelijk waren titelkandidaten als Ickx, Fittipaldi en Stewart zeer voorzichtig. Niettemin startte de kleine Fransman als een duveltje-uit-een-doosje vanaf de vierde startplaats en zo lag hij bij het ingaan van St-Devote al op kop. Iedereen zat te wachten op het moment dat Beltoise zou worden bijgehaald, zou crashen, of dat de BRM van de Fransman het zou opgeven. Want zowel de reputatie van Beltoise als die van BRM was er een van snel maar niet al te betrouwbaar en zeker niet een kandidaat voor de winst. Maar Beltoise glibberde door de straten als een bezetene. De Ferrari van Ickx lag duidelijker beter op de weg maar de Belg kwam geen meter dichterbij. Sterker nog, het gat werd alleen maar groter, zeker toen Beltoises zelfvertrouwen gaandeweg steeds groter werd. Aan de finish had Beltoise 38 seconden voorsprong. Zowel hij als BRM wisten een dergelijke prestatie nooit meer te benaderen.
In 1996 was het ook nat in de straten van Monaco en het was opnieuw een Fransman die er zijn beste dag in zijn carrière zou hebben: Olivier Panis won voor Ligier. Ligier had al 15 jaar niets meer gewonnen dus ook voor het team was het een unieke ervaring.
Maar anders dan Beltoise moest Panis starten vanaf de 14e startplaats en stukje-bij-beetje zijn weg richting de kop vinden. Hij werd daarbij geholpen door Schumacher die in de eerste ronde het decor opzocht. En er waren er meer die naar de kant moesten: Barrichello, Berger, Verstappen. Ondertussen was Panis opgeklommen naar de 4 plaats, achter Hill, Alesi en Irvine. Irvine werd in Loews met een duw aan de kant gezet maar Alesi leek buiten bereik en Hill reed helemaal ver vooruit. Maar zowel Hill, met motorpech, als Alesi, transmissie kapot, haalden de finish niet. En zodoende erfde Panis de leiding. Van achteren was er nog dreiging van Coulthard en Herbert, maar verder viel werkelijk iedereen stil. De Grand Prix van Monaco van 1996 was dan ook de race met het minste aantal finishers ooit.
Heiki Kovalainens winst in de Hongaarse Grand Prix van 2008 zou je ook kunnen indelen bij de categorie Op-de-juiste-plek-op-het-juiste-moment maar destijds was voor iedereen duidelijk dat de Fin weliswaar geen kampioensmateriaal zou zijn maar dat een paar Grand Prix overwinningen er wel inzaten. Niemand had verwacht dat zijn gelukkige overwinning ook meteen zijn laatste zou zijn. Een gelukkige overwinning want vanaf de derde plaats zou hij eerst profiteren van een lekke band bij teamgenoot Lewis Hamilton en daarna van een kapotte motor bij leider Felipe Massa: drie ronden voor de finish!
De gekste eenmalige winnaar ooit moet echter wel Pastor Maldonado zijn. De Colombiaan stond vooral bekend als een brokkenpiloot, roekeloos coureur en rijder op pay-to-play basis maar in 2012 schreef hij de Spaanse Grand Prix op zijn naam. En het was niet een overwinning op een dag dat er niets volgens plan ging, dat de race een chaos was of dat alle leiders pech hadden. Nee, Maldonado versloeg iedereen fair ’n square. OK, Hamilton reed pole maar werd gediskwalificeerd. En daarmee kreeg Pastor de pole. Maar wie had überhaupt Maldonado op de eerste startrij verwacht? Zijn Williams-team was ook al jaren niet meer vooraan te vinden.
Een goede kwalificatie was één ding maar in de race zou de Colombiaan met z’n oliedollars wel door de mand vallen. En in de eerste bocht moest hij de kop dan ook aan Alonso laten. Maar Maldonado bleef gewoon in de buurt en tijdens de pitstops wist hij de leiding weer terug te halen, om die ook niet meer af te staan. Iedereen verwachtte dat de druk ‘m wel teveel zou worden maar Pastor spaarde gewoon zijn banden. Maldonado die zuinig was met het materiaal, dat was simpelweg ongekend. Alonso kon dichtbij komen maar hij was evengoed kansloos want dit was de dag van Pastor Maldonado. Zo’n dag waarvan je later nog eens terugdenkt: “Hoe kan het dat hij die ene dag zo goed reed? Waarom kon hij dat verder nooit?”.
Want voor de rest van z’n carrière reed Maldonado geen bijzondere resultaten meer. En ook Williams kwam nooit meer in de buurt van de overwinning….
En dat was de lijst. Allemaal rijders die een geslaagde carrière hebben gehad omdat ze een Grand Prix hebben gewonnen, althans, volgens mijn maatstaven toen ik 12 was. Als ik er nu zo over nadenk klopt het voor een aantal genoemde rijders wel, gewoon omdat er eigenlijk ook niet meer inzat dan die ene overwinning. Van een aantal heb ik het idee dat ze veel vaker hadden moeten scoren.
Maar hoe zit het dan met diegenen die nooit een Grand Prix wisten te winnen? Daar zitten er toch een heleboel tussen die nog een prima loopbaan hadden. Want Allessandro ‘Alex’ Zanardi kwam nooit in de buurt van het podium maar reed in Amerika de sterren van de hemel. Yannick Dalmas reed in de Formule 1 in de kelder maar won 4 maal de 24 uur van Le Mans. Larry Perkins deed voor spek-en-bonen mee in de jaren ’70 maar won daarna vaak genoeg de Bathurst 1000.
En notoire pechvogel Chris Amon zag verscheidene keren de zekere winst in verlies omgezet worden, maar won in 1966 Le Mans, juist omdat Ford een zootje van de finish maakte. En wellicht was Amon wel een gelukhebber want een aantal van zijn collega’s die wel die ene overwinning hebben gehaald, daarvan heeft Amon er een heleboel overleefd.
Dus succesvol als je een Grand Prix gereden hebt? Dat is misschien een logische gedachte voor een 12-jarige, maar de zaken liggen toch wat genuanceerder…