Het is mei, en dat is de maand van 500-Mile International Sweepstakes, oftewel de Indianapolis 500, kortweg Indy 500. In mei zit het volledige Indycar circus de hele maand op en om de Indianapolis Motor Speedway (IMS) voor wat de Amerikanen chauvinistisch The Greatest Spectacle in Racing noemen.
Uiteraard valt daar wel het een en ander op af te dingen. Er zijn wel meer grote races geweest overal ter wereld. Niettemin is de Indy 500 de oudste nog bestaande race. Eerste editie in 1911, alleen overgeslagen in de jaren dat Amerika aan de wereldoorlogen deelnam (1917, 1918 en van 1942 tot en met 1945).
IMS werd gebouwd in 1909 en was het idee van een 4-tal zakenlieden: James Allison, Arthur Newby, Frank Wheeler en Carl G Fisher. Fisher was de drijvende kracht achter het idee: al in 1905 legde hij een plan op tafel voor het bouwen van een testbaan waarop auto’s grondig konden worden getest alvorens deze te gaan verkopen. Hij had de inspiratie opgedaan na gesprekken met racende vrienden in Frankrijk.
Een bezoek aan Brooklands in 1907 overtuigde hem dat Indianapolis een testbaan nodig had waarop hoge snelheden bereikt konden worden. Er waren tientallen autofabrikanten rond Indianapolis actief en die hadden een testbaan nodig. Gesprekken met collega’s in de automobielsector, Fisher had een koplampenfabriek, leverde hem drie partners en voldoende financiering op en de bouw van de beroemde baan met de 4 bochten kon beginnen.
Na de voltooiing werden al gauw de eerste evenementen gehouden maar de ondergrond van gravel en teer sleet onder de wielen van de deelnemers vandaan en dat leidde al gauw tot ongevallen. Fisher wist zijn investeerders zo gek te krijgen om het wegdek te vervangen met ruim 3 miljoen bakstenen, waarmee de baan zijn bijnaam Brickyard kreeg. Bovendien liet Fisher een muur bouwen aan de buitenzijde van de baan om te voorkomen dat wagens van de baan in het publiek zouden schieten.
In 1911 werd de eerste 500 gehouden. 80.000 toeschouwers, die elk een dollar betaalden zagen Ray Harroun met de Marmon Wasp winnen. Velen vonden Harroun maar een gevaarlijke rijder want hij had geen meerijdende mecanicien mee die de oliedruk in de gaten hield en die het verkeer om zich heen in de gaten kon houden. Harroun diende zijn critici van repliek met de opmerking dat een goed dashboard en achteruitkijkspiegels het net zo goed deden.
Tot 1926 bleef Fisher de speedway verder ontwikkelen maar gedurende die tijd begonnen zijn interesses te veranderen. Uiteindelijk werd IMS verkocht aan Eddie Rickenbacker en ging Fisher zich richten op de wegenbouw en toerisme. Geld interesseerde ‘m niet. Een jaar eerder had hij veel meer kunnen vangen van een vastgoedontwikkelaar maar die was alleen maar geïnteresseerd in de grond en niet in de Speedway.
Eddie Rickenbacker was een luchtvaartheld die in de Eerste Wereldoorlog verscheidene Duitse vliegtuigen uit de lucht had geschoten. Na de oorlog had hij zich toegelegd op het racen.
Tijdens het bewind van Rickenbacker gingen de snelheden omhoog, ondanks dat er tijdens de jaren van depressie gereden werd met productiewagens in plaats van speciaal voor de race gebouwde wagens.
Door de hogere snelheden waren er ook meer ongevallen te betreuren wat Rickenbacker deed besluiten de baan deels te asfalteren.
Met de gebeurtenissen op Pearl Harbor in december 1941 kwam er voorlopig een einde aan de Indy 500. Tijdens de oorlog werd de baan aan zijn lot overgelaten. Tegen het einde van de oorlog deed drievoudig winnaar Wilbur Shaw een test voor Firestone op de speedway en hij schrok van de algemene staat van verval. Toen hij Rickenbacker daarover aansprak zei deze dat hij op het punt stond de baan te verkopen aan een vastgoedontwikkelaar die de bulldozers al klaar had staan. Vanaf 1945 zouden er huizen gebouwd worden.
Shaw ging in sneltreinvaart op zoek naar investeerders om IMS te kopen en vond deze in de persoon van Tony Hulman, een fabrikant van bakmeel in Terre Haute.
Hulman kocht IMS van Rickenbacker voor $750.000 en vervolgens werd alles in het werk gesteld om de Indy 500 van 1946 te kunnen houden.
In een jaar wisten Hulman en Shaw de Speedway van een puinhoop om te toveren tot een modern circuit. Shaw zou als speedway president de dagelijkse gang van zaken doen terwijl Hulman de financiën deed. Nadat Shaw in 1953 omkwam in een vliegtuigongeluk nam Hulman alles over.
Tony Hulman heeft IMS steeds verder uitgebouwd, als eerste werd de baan geheel geasfalteerd, op de 6 rijtjes bakstenen op start-finish na. De tribunes werden groter, de pits werd langer en Gasoline Alley, de garages waar de teams hun wagens afstellen, werd verder uitgebreid.
In 1977 stierf Hulman, maar zijn vrouw en kinderen gingen door met IMS en de Indy 500. In al die jaren was dat de enige race per jaar geweest. In 1994 stelde kleinzoon Tony George de Speedway echter open voor NASCAR die jaarlijks de Brickyard 400 ging houden. In 2000 werd zelfs een roadcourse aangelegd voor de Formule 1, gevolgd door MotoGP en IMSA.
De roadcourse wordt tegenwoordig gebruikt voor de Indianapolis Indycar Grand Prix die sinds 2016 de Indy 500 maand aftrapt.
Carl Fisher maakte activiteiten van Tony Hulman niet meer mee. Hij overleed in 1939 in Miami.
Al tijdens zijn jaren op IMS begonnen zijn interesses te verschuiven van het bouwen en testen van auto’s naar het gebruik van auto’s. Hij liet in 1913 de Lincoln Highway bouwen, wat de eerste transcontinentale hoofdweg was van de oostkust naar de Westkust.
De Lincoln Highway werd gevolgd door de Dixie Highway, de eerste hoofdweg van Noord naar Zuid, van Michigan naar Miami geopend in 1916.
Met de Lincoln en de Dixie Highway legde Fisher de basis voor het Interstate wegensysteem wat later onder president Eisenhower aangelegd zou worden.
Aangekomen in Miami in 1916 bedacht Fisher dat hij nu had geholpen bij de ontwikkeling van de auto en het gebruik ervan. Maar nu vond hij dat er ook iets moest zijn om naar toe te rijden en met die gedachte begon hij aan de bouw van Miami Beach, een stad annex vakantieoord. En toen dat een succes bleek begon hij een nieuw vakantieoord op Long Island bij New York, genaamd Montauk.
Maar toen ging het mis, een orkaan legde een groot deel van Miami Beach in puin en omdat inkomsten uit Miami nodig waren voor de ontwikkeling van Montauk, ging ook dat project in rook op. Vervolgens deed de crisis van 1929 de rest….
In de jaren ’30 leed Fisher een armzalig bestaan maar ook in die omstandigheden kon hij niet stilzitten en creëerde hij de Key Largo Club, een ‘poor man’s retreat’ zoals hij het zelf noemde. Key Largo was een club voor de gewone man die niet veel te besteden had maar wel even op vakantie wilde.
Fisher stierf in 1939 in armoede. Geld had ‘m nooit geïnteresseerd. Volgens zijn ex-vrouw was zijn grote motivatie ‘to make the dirt fly’. Hij liet graag stof opwaaien. Dat de Key Largo Club 8 jaar na zijn dood beroemd zou worden als de filmlocatie van de film Key Largo met Humphrey Bogart en Lauren Bacall en nu nog een toeristische trekpleister is, zou hij zeer gewaardeerd hebben…