Een paar weken geleden kwam het eerste nummer van Volgas uit, een nieuw tijdschrift over autosport. De beste autosportverhalen is de subtitel op de cover en dat staat er niet voor niets.
Alle producties van Ziggo zou je als de snackbar kunnen beschouwen, frikadellen, kroketten en patat, eenvoudig voer, what-you-see-is-what-you-get. RTL-GP magazine is dan een gezellig eetcafe, met veel verschillende verhalen, wat interviews, wat techniek en verrassende gebeurtenissen. Maar Volgas is vergeleken met voorgaande producties haute cuisine, een 7 gangen diner met een paar glazen wijn en een smaakvolle kop koffie achteraf, of een sigaar zo u wilt, maar ik rook niet.
De titel doet me alleen een beetje aan de brugklas en de jaren daarop denken. Fietsende puberjongens die fantaseren dat ze in snelle auto’s rijden of zware motoren besturen. Maar wellicht hebben de oprichters en de schrijvers van het tijdschrift dat ook in hun hoofd gehad: schrijven over hun jongensdromen.
De wielrenliefhebbers hebben De Muur voor hun periodieke verzameling, aan literatuur grenzende, verhalen. Dit tijdschrift had dan bijvoorbeeld Eau Rouge kunnen heten, of 130R of Turn 3. Ik vind persoonlijk Spoon op Suzuka een prachtige bocht maar om een tijdschrift nu naar een lepel te vernoemen, dat kan natuurlijk niet. Dus wellicht is Volgas dan wel een mooie neutrale titel.
Maar laten we eens een blik werpen op de inhoud: we beginnen met de onvermijdelijke Koen Vergeer en dat is eigenlijk ook logisch. Koen is raceliefhebber en poëet van beroep. En dat resulteert in prachtige verhalen die je in één keer uitleest. Je merkt wel dat Vergeer uit hetzelfde vaatje tapt als dat hij destijds in de Formule 1 Fanaat deed. Ook toen schreef hij over de kennismaking met de racerij in zijn jeugd maar hij heeft blijkbaar nog een stukje inhoud overgelaten. En daarbij heeft hij de roes van de racerij in de sixties uitstekend beschreven, alsook het einde van die roes met het aanbreken van de jaren ’70.
Overigens kun je wel merken dat Vergeer een tiental jaar ouder is dan ik zelf ben. Hij begon zijn schrijverscarrière met het uit de bieb vissen van de jaaroverzichten van Ulrich Schwab, uitgave 1971 en 1972. Ik begon over de racerij te lezen met diezelfde Schwab, ook uit de bieb, maar dan met de boeken van 80 en 81.
Rob Kamphues bewijst dat hij meer is dan de baas van de Ziggo snackbar. Zijn jeugdverhalen zullen voor velen herkenbaar zijn en met zijn verhaal vist hij Peter Revson uit de rijke Formule 1 geschiedenis. Toch niet echt een voor de hand liggende naam maar het feit dat Revson, onder andere, voor Shadow reed verklaart veel. Shadow had iets mystieks en Rob beschrijft dat uitstekend. En Rob bouwde vroeger zijn eigen miniatuurtjes, dus als Ziggo stopt kan hij altijd nog wat anders gaan doen.
Dat Nando Boers een uitstekend schrijver en journalist was (en nog steeds is) wisten we natuurlijk al. Maar met zijn verhaal over Frank Williams bewijst hij wel dat een goede journalist niet een beetje in de perszaal kan blijven hangen voor de goede verhalen, maar dat hij er echt voor op pad moet. En dat hij dan wel eens bij toeval naast de hoofdrolspelers in de auto kan belanden. Vervolgens komen de echte verhalen los die je niet leest in de krant of in een gemiddeld blaadje over de Formule 1.
Het verhaal over Rinus van Kalmthout’s jaar in Indycar week een beetje af van de rest van het tijdschrift. Het tijdschrift wilde geen jaaroverzichten, raceverslagen of interviews publiceren maar echte verhalen maken. Jeroen Demmendaal leek hiermee te breken en ik vreesde hier een beetje het niveau van het Jumbo boodschappenblad, maar hij wist er een goede draai aan te geven. Ja, het was in feite een jaaroverzicht van het seizoen dat Veekay draaide in Amerika, maar Jeroen wist het zĂł te beschrijven alsof het een verhaal was, het verhaal van een jongen (want zo jong is Veekay nog) die zijn droom ziet uitkomen en bijna bij zijn doelen is: races winnen, kampioenschappen behalen en je hoofd op de Borg Warner Trophy kunnen plakken. Daarbij gaf Demmendaal een mooi inzicht over hoe het COVID19-seizoen wordt beleefd door een coureur en gaf hij ons een mooi beeld van de wereld rond Indycar.
Olof van Joolen schrijft een prachtige ode aan de belevenis van Le Mans en daarmee snapte ik meteen waarom ik de versie zonder publiek van afgelopen september slechts matig interessant vond. Want Le Mans moet je sowieso ter plaatse beleven, maar als dat niet kan en je het van de TV moet meekrijgen, dan nóg heeft het iets extra’s als je het publiek ziet zitten langs de baan en je zelf weet hoe dat voelt: dat je een klein beetje deel uitmaakt van het geheel. Maar in september zag je daar niets van en dus viel er ook niet veel te voelen…
Bij G.L. van Lennep was mijn eerste gedachte, “Maar Gijs van Lennep was toch geen journalist?”. Even googelen leverde mij Gerard van Lennep op (voor zover ik weet geen familie). Leuk stuk over de grappen die Carel Godin de Beaufort uithaalde. Je vraagt je dan wel af wat voor figuur de Beaufort nu, als 80-plusser, zou zijn.
Roel Siebrand ging virtueel op vakantie en ontdekte menig eerbetoon aan coureurs, zowel dood als levend, in de vorm van straatnamen. Ik zette vroeger ook wel eens dat soort opgaven neer in het Retro-GP forum, met de vraag waar die straat of dat plein te vinden was. En in sommige gevallen vroeg ik ook wat er op die locatie vroeger te vinden was. Moeilijk? Welnee. Met een beetje logisch nadenken kom je een heel eind. Dus Roel, als je virtueel op reis gaat door Riverside en Ontario, Californië, dan kom je nog een paar mooie namen tegen.
Hans van der Klis besluit de maaltijd met een mooi toetje, waarin literatuur en autosport elkaar ontmoeten. Hij bekijkt of parttime autocoureur, parttime schrijver, parttime kunstenaar, parttime journalist en parttime van-alles-wat Tom Schilperoort misschien model heeft gestaan voor de hoofdpersoon van de Uitvreter van Nescio die een ieder nog wel eens zal kennen als welkome leuke afwisseling in de literatuurlijst waar men zich op de middelbare school doorheen moest worstelen.
Als u wilt weten of Hans’ overdenkingen kloppen kan ik u van harte aanraden dit nieuwe tijdschrift te lezen. Zo ook voor de overige artikelen. Het is verkrijgbaar in de betere boekhandel voor € 9,95 of neem een abonnement voor €27,50. Volgas verschijnt driemaal per jaar en vormt een welkome afwisseling op het gebruikelijke aanbod aan autosport lectuur.